(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)





Ik heet Gosse Veldstra en ben de hele dag bezig met de brieven van kapitein Branbergen. Die heeft hij aan rederij Van Linge in Veendam gestuurd. Ze gaan over alles wat er met de schoenerbrik Candati aan de hand is.

Als jongste bediende moet ik ze op volgorde leggen. Zo weet de heer Van Linge precies wanneer, waar en wat er met het schip gebeurd is. Het steekt heel nauw en ik mag geen fouten maken. Met de Candati en zijn kapitein is het afgelopen. De laatste brief is dan ook niet door kapitein Branbergen, maar door de Nederlandse consul in Brazilië verzonden. Die woont in Rio Grande del Sol, ver weg in Brazilië. Hier heeft de Candati schipbreuk geleden en is er vergaan. Op drie matrozen na is de hele bemanning verdronken. De heer Van Linge kijkt somber. 'De zoveelste ramp', zegt hij.' Ik zie voor onze schepen geen toekomst meer.' Dan kijkt hij mij aan. 'Goed gedaan, Gosse. Alle heren die aan de Candati mee hebben betaald weten nu precies hoe het gegaan is. Met de boekhouding van de schepen zal het snel afgelopen zijn. Jouw schrijftafel staat voortaan in het kantoor van de aardappelmeelfabriek. Daar zal je meer winsten kunnen bijschrijven dan van onze schepen.' 

De ondergang van de Candati

Gosse was na de lagere school als pennenlikker op het kantoor van de rederij A. van Linge beland. Een reder was eigenaar van een aantal schepen. Sommige waren volledig van hem, maar aan de meeste schepen hadden meer mensen meebetaald. Vaak ook de kapitein die erop voer. De reder hield bij waar het schip heenging, welke vracht het vervoerde, of er met winst of verlies gevaren werd en of er onderweg schade ontstond. Het duurde meestal weken voor de reder wist wat een kapitein overkomen was. Telegrammen waren toen nog een uitzondering en kwamen niet al te snel op de plaats van bestemming. Brieven zorgden gewoonlijk voor de verbinding en dat ging nog langzamer.

Gosse begreep uit de brieven van kapitein Branbergen hoe moeilijk hij het had. Hij las: 'Bristol: geen lading; Napels: slecht weer en alles zowat gebroken; Hull: noodweer; Sint Petersburg: één grote afzetterij bij het lossen van kolen; Riga: de hele verschansing in stormweer vernield en geen lading te krijgen; Kopenhagen: eindelijk een vrachtje tarwe gelost, veel schade aan de Candati; Londen: alles buitengewoon slecht wat de lading aangaat; Cardiff: kolen geladen voor een lage vrachtprijs; Rio Grande del Sol: lang wachten op huiden, de grote koeienslacht is nog niet begonnen; Le Havre: schip opgeknapt, met stenen als ballast naar Engeland; New Castle: met plaatijzer en kolen naar Sint Petersburg. Sint Petersburg: met hout naar Vlissingen, wachten, dan in ballast naar Rio Grande del Sol.

In ballast wilde zeggen dat er lading zonder verkoopwaarde (stenen of zand) werd ingenomen om het schip 'stevig' op de golven te houden.

In Brazilië was het einde voor de Candati en zijn kapitein gekomen. Van zijn patroon, reder Van Linge, begreep Gosse dat het voor de Veenkoloniale houten zeilschepen een aflopende zaak was. De toekomst was aan de grote ijzeren schepen en aan reders met veel geld. De Veenkoloniale zeilvaart had aan het eind van de negentiende eeuw (1800-1900) zijn tijd gehad.

In 1880, toen Gosse de brieven van kapitein Branbergen aan zijn reder Van Linge keurig op volgorde legde, ging het Veendam en Wildervank niet slecht. Vooral Veendam ging het voor de wind. Er kwamen fabrieken en kantoren. Op het boerenland groeiden de aardappelen die steeds meer opbrachten. De bevolking nam toe. Langs de diepen werden almaar meer huizen gebouwd. Er verrezen heuse villa’s aan het water. Alleen met de zeevaart was het kwakkelen. Nog altijd voeren er Veendammers en Wildervankers over de wereldzeeën, maar het werden er wel minder. Ook op de hellingen werden er nauwelijks nog zeeschepen gebouwd. De Veendammer zeevaartschool stond op het punt van verdwijnen.

De zeevaart veranderde en dat pakte voor de dorpen in de Veenkoloniën niet goed uit. De houten zeilschepen konden niet tegen de ijzeren stoomschepen op. Die waren groter, sneller, steviger en wat het allerbelangrijkste was: ze bleven bij windstilte en harde tegenwind gewoon doorvaren. De nieuwe stoomschepen waren veel duurder en werden op grote scheepswerven gebouwd. Om op zee te komen moesten de kanalen breder en dieper zijn dan in de Veenkoloniën. De zeevaart onder zeil was ooit met de turfvaart begonnen. Maar nu was het einde in zicht. Het wonder van de Veenkoloniën, waar een grote handelsvloot thuishoorde, was voorbij. De tegenslagen van kapitein Branbergen en zijn Candati waren geen toeval. Het kostte hem grote moeite om aan vracht te komen. Som voer hij in ballast en dan moest er flink wat geld bij. De vaart op Brazilië was toch al geen vetpot. Lang wachten op huiden na de grote koeienslacht, zonder lading die geld opbracht erheen… Voortdurend averij. Aan Branbergen lag het niet. De heer Van Linge verzekerde Gosse, dat hij een goed zeeman was. Hij had in Veendam op de zeevaartschool zijn stuurmansdiploma gehaald en bij zijn vader het vak geleerd. Wat op zee tegen de Veendammers en Wildervankers werkte, de opkomst van de stoommachine , werkte in de aardappelmeelfabriek juist in hun voordeel. De ondernemende reder Van Linge wist het wel. Hij maakte een einde aan zijn rederskantoor en stortte zich volledig op het vermalen van aardappelen en vooral op het onderzoek om daar steeds meer producten uit te halen.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 28 TE GAAN: 
Anthony Winkler Prins, een bijzondere Veendammer, 1881