(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)
Rieks Tjabbes een ossenkop? Een ossenkop?
Wie dat zegt is nog niet jarig. Daar kan Kromme Appie over meepraten. Gisteren was het bij het Midden Verlaat weer raak. 'Ik was er het eerst', riep die grootbek. Altijd is er gedonder, daar in Wildervank. Zeker met een loeder als Kromme Appie in de buurt. Wilde vóór ons geschut worden, terwijl wij zijn half verrotte schuit al eerder voorbij waren gevaren. Sinds ik als halfwasje op de praam van Willem Schipper vaar heb ik nog nooit zoiets meegemaakt. Het laden in het bare veld is prima verlopen. En nou dit!
Willem en ik bomen bedaard de sluis in. Komt me die schreeuwlelijk op ons af en schampt ons aan stuurboord. Het hout kraakt. Maar Willem heeft een sterke praam en die ouwe tobbe van Appie is zo vermolmd als een plank van de mesthoop. Heeft hij zichzelf een fiks gat in de romp gevaren. En maar schelden. Ik erheen. Springt me die bloedhond op onze praam en krijg ik me daar toch een lel op mijn linkeroog, dat ik alleen maar sterren zie. Even sta ik te suizebollen, maar ik ben nog wel zo bij de tijd dat ik mijn boom uit het water haal en die Kromme daarmee een beste optater verkoop. 'Ho, ho!' roept de verlaatsmeester.
Dichte en open pramen
Al heel vroeg waren er turfschippers in Veendam. Die voeren in 1693 meest op houten pramen (platte scheepjes) naar de turfvelden. Zij legden aan bij de plek waar de turf moest worden ingeladen. Meestal moest een knechtje als Rieks in het zeel (stevige band, die vastzat aan een touw en die over de borst werd gedaan om beter te kunnen sleuren) om het schip te trekken. Als de schipper eenmaal voor de wal was, renden oud en jong erheen. Overal kwam het veenvolk vandaan: mannen, vrouwen en kinderen. Iedereen wilde met het laden wel een grijpstuiver verdienen.
Willem Schipper was vaker in het bare veld (Bareveld) geweest. Hij wist precies wie hij er uit moest pikken. Zo kreeg hij de beste krooiers, stouwers en lougers voor de minste duiten. Het duurde maar even of de sterkste mannen hadden met de kruiwagen de turf voor de wal gebracht en het ruim volgegooid. Maar de praam van Willem was een dichte praam. Die had al een dek. Daarop kon flink wat turf gestapeld worden. Dat stapelen (lougen) stak nauw. Willem nam daarvoor altijd vrouwen aan. Die werkten veel preciezer dan de mannen. De meeste vrouwen in het veen konden prima lougen. Zij zorgden ervoor dat de deklast er stevig op kwam te staan en het bruine goud niet in het water kon vallen. Als de lading eenmaal ging schuiven kon het schip zelfs kapseizen. Daarom kregen de goede lougers ook een paar duiten extra. Willem zorgde ervoor dat hij een lange helmstok in handen kreeg. Hij stapte op een heuse verhoging, zodat hij over de lading kon kijken en toch het roer in handen kon houden. De stok om te bomen was lang genoeg om de praam veilig op koers te houden.
Was de schuit eenmaal volgeladen, dan begon voor Willem en zijn halfwas knechtje Rieks de terugreis. Het lastigst waren de verlaten of sluizen. Die moest je voorzichtig binnenvaren. Het 'schutten' kostte tijd, maar een botsing was erger. Willem Schipper moest naar Zuidbroek om er te lossen. Daar kwam de turf in een schuur of werd direct met kruiwagen of paard en wagen naar de klanten gebracht.
Het bare veld was nog door de mannen van Adriaan Geerts Wildervanck aan snee gebracht (gegraven). Het lag net aan de Groningse kant van de Semslinie. Je moest goed weten waar de grens die landmeter Jan Sems tussen Groningen en Drenthe getrokken had, precies lag. Het Oosterdiep hield bij de grens op, dat was makkelijk zat. Maar met die turf was het linke soep. Kwam die te dicht bij Gieten vandaan, dan wist je nooit of dat van de Drentse boeren wel mocht. En die veenbazen keken niet zo nauw, dat wist turfschipper Schipper uit ervaring. Oren en ogen goed openhouden. Voor je het goed en wel in de gaten had, had je een pak rammel of een boete te pakken.
Willem wist maar al te goed dat het in het veen tussen Groningers en Drenten altijd hommeles was. Aan beide kanten van de Semslinie wilden ze baas zijn over de eigen turf en de eigen vaarweg. Willem was blij dat hij door rechte en brede diepen als het Ooster- en Winschoterdiep kon varen. In Drenthe was het met de Hunze behelpen. Toch was het daar met de turfvaart wel allemaal begonnen, maar het was altijd behelpen gebleven. Alleen smalle en platboomde schuitjes konden er varen. De Hunze was een rivier met bochten en bulten. Voor je het wist liep je er vast. En dan maar weer bomen en sleuren om los te komen.
Nee, dan het Oosterdiep…
Mooi recht toe, recht aan. Alleen wat veel bruggen, badden (kleine draaibruggen) en sluizen. Maar bruggen konden snel opengedraaid worden. En Rieks had een stem als een kanon. Hij liep meestal in het zeel en brulde al van ver: Open! En als er geen brugwachter opdook, dan deed ie het zelf. Het hijsen van de zeilen hielp in het Oosterdiep niet veel. Het was er al knap druk en dan viel er weinig te laveren. Gelukkig was Rieks sterk en had hij brede schouders en stalen spieren. Hij paste goed in het zeel en kreeg het schip wel in beweging. Maar het was wel beulswerk. Zonder gezwoeg en geploeter kwam het schip niet vooruit. Vaak moest Willem bomen als Rieks het schip zelfs met zeel en lijn haast niet in beweging kon krijgen.
Vergeleken met de bruggen gaven de verlaten heel wat meer ergernis. Als je haast had kon je je bij de sluis bont en blauw ergeren. De meeste verlaatsmeesters deden het bedaard aan. Vooral die van het Midden Verlaat in Wildervank. Die trok er zich niets van aan of er schippers waren die ’s avonds graag bij vrouw en kinderen wilden zijn. En of het nu druk was of niet, haastige spoed was in zijn ogen zelden goed. Geen wonder dat er heel wat werd gescholden en gevloekt. Willem was altijd blij als hij het Midden Verlaat achter zich kon laten.
KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD |
|
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 11 TE GAAN:
|