(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)







Ik heet Folkert Dik en dik ben ik zeker. Man…, man…, man…, wat zweet ik. Mijn hele lichaam is nat. Ik roer in de scheepsmaaltijd van donderdag: bruine bonen met gebakken spek. Steven, onze kok van 83, laat dat graag aan mij over. De zon staat hoog boven de ‘Tasmania’. Het is snikheet achter het fornuis. De zeven maaltijden van de week kan ik wel dromen: grauwe erwten, groene erwten, bruine bonen en witte bonen. Op zondag en woensdag een feestmaal met aardappelen en zoutvlees en op zaterdag gort en een zoute haring. Behalve bij de feestmaaltijden is er altijd spek: gebakken spek, gekookte spek, gerookte spek of spekvet. En dat in de tropen.

Nog geen week geleden hebben we Java verlaten en nu varen we met de wind in de zeilen naar de kust van Oost-Afrika. Dan opeens staat Steven in de kajuit. 'Alles vastbinden, de pot van het vuur. Doven die kachel. Kastdeuren goed vastmaken. Het gaat mis.'
Het ergste wat je in de tropische wateren mee kan maken, overkomt ons: een cycloon. Alles wordt zwart. Razendsnel worden de zeilen gereefd. Iedereen rent, klimt, draait of sleept om de zeildoeken van de mast te krijgen. Dan breekt het los. De ‘Tasmania’ is stuurloos; golven als stortzeeën kolken over het dek. Ik gooi wat zakken op de etenspot en ga erop zitten. Zo houd ik die tenminste op de grond. Toch voel ik mijn billen heet worden. Lepels en borden kletteren door de kasten. Dan is het zomaar afgelopen. De oceaan is geen woest schuimende massa meer, maar golft vredig onder de tropenzon. We hebben het gered.

Het zeemansleven aan boord

Als koksmaatje maakte Folkert Dik in 1856 een bijzondere reis. Hij voer op de bark ‘Tasmania’ met de Veendammer Berend Jonker als kapitein. Zijn vrouw en kinderen waren mee aan boord. De eerste week was een ware rampweek. De tweede stuurman en vier matrozen stierven aan een besmettelijke ziekte. Toen overleed ook de vrouw van de kapitein. Zij had de zieken trouw verzorgd. Maar een graf in de golven? Kapitein Jonker dacht er niet aan. Hij had vaten spiritus als vracht en zorgde ervoor dat het lichaam van zijn vrouw in zo'n vat bewaard werd. Door de alcohol bedierf het lichaam niet. Hij wilde haar lijk, haar dierbaar lijk in’t koele graf bewaren. En wel op het kerkhof van de hervormde kerk in Veendam. Na de cycloon verliep de reis voorspoediger, zodat kapitein Jonker zijn zin kreeg. Voor zichzelf liet hij een tweede graf naast dat van zijn vrouw graven. Totdat het God behaagt mij met haar te hereenen. Die wens is niet in vervulling gegaan. Op een volgende reis sloeg hij in de Atlantische Oceaan overboord.

Op hetzelfde kerkhof valt een ander zeemansgraf nog meer op. Het laat een wereldbol zien, waarop de reis om den aardbol 1852-1854 van kapitein Pieter Hendrik Hazewinkel is aangegeven. Die is er begraven. Zijn tocht maakte hem wereldberoemd in Veendam. Pieter Hendrik vluchtte in die twee jaar de hele wereld over. Schurken en boeven dwongen hem naar de kusten van Amerika, Azië en Europa te zeilen. Hij overleefde alle tegenslag, wat op de Veendammers grote indruk maakte.

Net als Berend Jonker was hij kapitein op een bark, een schip dat te groot was om op een Veenkoloniale scheepswerf gebouwd te worden. Beide zeekapiteins voeren dan ook voor een reder (scheepseigenaar) uit een Hollandse haven.

In deze jaren bloeide de zeevaart in de Veenkoloniën. Het leek wel een wonder. Uit het vervoer van turf naar Hollandse en Noord-Duitse havens was een heuse handelsvaart ontstaan. De meeste varenslui uit Veendam of Wildervank gingen op kleinere zeilschepen dan een bark het zeegat uit; meestal een galjoot, een kof of een schoener. Die waren minder groot en hadden maar vijf of zes man aan boord, Een kapitein, een stuurman, enkele matrozen en een kok vormden de bemanning.

Het zeemansleven was gevaarlijk. De houten schuitjes waren bij stormweer een speelbal van de golven. Sommige zeeën en kusten als de Deense Jammerbocht, de Golf van Biskaje en de Engelse krijtrotsen stonden bekend als echte zeemanskerkhoven. Overal waar het op zee spookte stond een matroos aan de scheepspomp. Het was dan letterlijk pompen of verzuipen. Door de ruwe zee was er kans op schipbreuken kon een bemanningslid gemakkelijk overboord slaan. Veel schepen waren niet van het beste hout gebouwd en liepen bij ruwe zee grote kans om te vergaan. De dood in de golven hoorde bij het zeemansleven in Veendam en Wildervank. De burgemeester of de dominee maakte dan de zware gang naar het huis van de varensman die op zee zijn leven had gelaten. Vooral in de negentiende eeuw (1800-1900) woonden in beide dorpen veel zeemansweduwen. Vaak begonnen zij een winkeltje om aan inkomsten te komen.

Niet alleen storm en onweer bedreigden de zeeman. Hij mocht dan dagenlang niets anders dan water om zich heen zien, de kans op brand was groot. Een weggewaaide vonk kon het houten schip met zijn brandbare zeilen en touwen in een mum van tijd in een varende fakkel veranderen. Op een schip zat men op elkaars lip, wat de kans op besmettelijke ziekten groter maakte dan aan de wal. En dan waren er havens, vooral in warme landen, waar allerlei ziektes op de loer lagen.

Al te luxe was het niet aan boord. De nauwe kooien waren benedendeks, waar het benauwd was. De mannen deden hun behoeften gewoon overboord. Wassen gebeurde bovendeks met zeewater, het in tonnen meegebrachte zoete water was daarvoor te kostbaar. De kok, meestal een bejaarde zeeman of juist een jongmaatje, zorgde voor de warme hap. Met erwten, bonen en spek moest hij zorgen dat er toch nog wat afwisseling in het menu kwam. Ook als er niet geladen of gelost moest worden, was het evengoed hard werken aan boord. De stuurman verdeelde het werk. Behalve het wachtlopen, dat dag en nacht doorging, was er ook bij rustige zee van alles te doen. De matrozen hamerden, priemden, verfden, veegden en plensden de hele dag. Aan boord was de kapitein de baas in alles. Hij bepaalde de koers en besliste wat te doen bij harde wind, mist en windstilte. Het zeemansleven was hard en onzeker.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 25 TE GAAN: 
Fabrieksdorpen, 1871