(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)
Etta Wichers is de naam en ik weet hoe het hoort. Geen wonder. In Middelstum woonden wij vlakbij de borg Ewsum, waar mijn vader in dienst was van jonker Joost Lewe.
Op de borg was het allemaal deftigheid. Met andere jonkers uit het Groninger Ommeland kocht hij veen bij het dorp Meeden. In de veenderij zou veel geld te verdienen zijn. Omdat mijn vader goed met de ganzeveer overweg kan reisde hij mee naar de nieuwe bezittingen. En vandaag mag ik bij mijn vader, voor op het paard, het nieuwe land verkennen. Niets dan heide, plassen en viezigheid. Hier en daar staan een paar hutjes. Het begint al donker te worden als er opeens een zwarte schim langs ons vliegt. Het paard steigert, ik val er bijna af.
'Een weerwolf', sist vader. Ik krimp in elkaar. Weerwolven zijn gek op kinderbloed. Maar vader haalt een grote rode doek te voorschijn en zwaait ermee in het rond. Het ondier wil op ons los. Dan werpt vader de doek met al zijn krachten in zijn richting. De weerwolf draait zich om en stuift weg. Wij galopperen naar het veilige Meeden.
Ommelanderwijk en Zuidwending
In de zeventiende eeuw (1600-1700) geloofden veel mensen nog aan vreemde, angstaanjagende wezens als stommelsteerten en weerwolven. Zeker in eenzame streken. Vooral als het donker werd maakten vreemde geluiden en ongewone verschijnselen jong en oud bang. Gelukkig wisten de mensen allerlei manieren om de verschrikkelijke ondieren de baas te worden. De stommelsteert verdween als je de naam van Onze Lieve Heer aanriep en een weerwolf was als de dood voor een rode lap. Maar dat moest je wel weten, natuurlijk.
Het zuidoosten van de provincie Groningen was zo’n eenzaam gebied en bijna helemaal met veen bedekt. Bij Sappemeer en de Pekela’s hoorden de venen aan de stad Groningen. In de woestenij daar tussenin zorgde Adriaan Geerts Wildervanck ervoor dat er kanalen kwamen. Kolonisten van heinde en ver maakten het gebied bewoonbaar. Maar verder naar het oosten, achter Meeden, was het nog ‘wild, woest en ledig’.
Maar zo zou het niet blijven.
Zes jaar nadat Wildervanck in 1647 met de turfgraverij was begonnen, meldden enige voorname heren zich in deze uithoek van Groningen. Die kwamen daar niet uit zichzelf. Een boer uit Meeden, Wirtjo Matthiae, had hen gevraagd of de turfwinning niet iets voor ze was. Matthiae kende de familie Lewe, die op haar fraaie borg in Middelstum woonde. Borgen waren kleine kastelen waarop de jonkers uit het noorden van Groningen woonden. De Ommelanden werd dat gebied genoemd. Velen van hen waren rijk en durfden hun goede geld wel in nieuwe ondernemingen te steken.
Ten oosten van het dal van de Oude Ae lag nog genoeg onontgonnen veen op hen te wachten. Bovendien waren ze dan de stad Groningen te slim af. Dat laatste lachte hen toe, want tussen de Ommelander jonkers en de stad Groningen wilde het maar niet boteren. Bovendien moest de buurman in het westen, Adriaan Geerts Wildervanck, ook al niets van de stad hebben. Dat was mooi meegenomen. De heren hapten toe, kochten de grond en zetten kanaal- en turfgravers aan het werk. Klinkende namen als die van Lewe, Coenders, Tamminga en Jarges gaven de jongste veennederzetting extra glans.
In 1653 werd er met het graven van de het hoofdkanaal, de Ommelanderwijk, begonnen. Om het water kwijt te raken en de turf te vervoeren was het een voordeel dat deze aansloot op het Oosterdiep in Veendam. Op die plek werd ook het compagnieshuis gebouwd. Hier vergaderden de heren en werd er nauwkeurig bijgehouden wat de turfgravers verdienden en wat de turf opbracht. Dit Ommelanderhuis werd later verbouwd tot de fraaie buitenplaats Veenlust. Nog weer later zou dit een schouwburg, hotel en bioscoop worden. Nu staat er een appartementencomplex.
Het duurde niet lang of de Ommelander veenjonkers kwamen met de stad Groningen in conflict. De heren in Stad wilden de grenzen van de venen van de Ommelander Compagnie vastleggen. De Ommelander jonkers roken direct onraad. Dat was een sluwe manier om hun turfland te verkleinen! Het had maar even gescheeld of de jonkers waren in de vergadering van de Staten van Groningen met de bestuurders van Stad op de vuist gegaan.
In de gemeente Veendam worden Ommelanderwijk en de Zuidwending meestal in één adem genoemd. Dat is begrijpelijk. Beide veenkoloniën liggen dicht bij elkaar en doen veel samen. Maar hun geschiedenis is zeker niet gelijk. De Zuidwending is jonger. De kolonie is aan een zijtak van de Ommelanderwijk ontstaan: de Zijd (Zuid)wending.
Hoewel deze al op een kaart van 1670 voorkomt, wordt er eerst vanaf 1780 regelmatig van Zuidwending gesproken. De jonkers hadden hun turfland toen al aan andere heren in het veen verkocht. Het is met Ommelanderwijk en de Zuidwending dan ook niet zo snel gegaan als met Wildervancks veenkoloniën Veendam en Wildervank. Die mogen dan harder zijn gegroeid, maar kunnen wat hun afkomst betreft niet tippen aan de adellijke kolonie aan de Ommelanderwijk en haar zijtak de Zuidwending. Ook andere veenkoloniën binnen de gemeente Veendam als Borgercompagnie en Tripscompagnie hebben voorname stichters gehad. Aan de Sappemeerster kant van Borgercompagnie staat een prachtig buitenhuis, Welgelegen. Deze veenborg is gebouwd door een van de Groningse ‘borgeren’ (burgers) die Borgercompagnie gesticht hebben.
Ook Tripscompagnie kent een stichter uit een familie die in het hele land en ver daarbuiten bekend was: Trip. De Trippen waren ondernemers die ver buiten Nederland hun ondernemingen hadden. In de zeventiende eeuw iets heel bijzonders! Adriaan, de man van Tripscompagnie, hield zich vooral met de turfgraverij bezig. Hij werkte met Adriaan Geerts Wildervanck samen en hielp hem als die weer eens in geldnood zat.