(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)



 

Tinie van Rijn heet ik. Eigenlijk weet ik niet of ik blij of verdrietig of moet zijn. Blij omdat we bevrijd zijn. Overal vlaggen, overal feest. Een half jaar geleden ben ik uit Haarlem naar de Zuidwending gekomen. In Haarlem is geen eten meer en gaan de mensen dood van de honger. Hoe zou het met pappie en mammie en Marjan zijn? Zijn de Duitsers er nog de baas? Ik weet het niet. En daar wordt ik verdrietig van.

Hier groeien aardappelen en koolzaad en graan. Honger heb ik niet geleden. Maar mijn rechterarm doet zeer van het almaar draaien aan het koolzaadmolentje. Zo krijgen we olie. Gelukkig gaat het slingeren aan het bonenmolentje me gemakkelijker af. De 'gesnibbelde' bonen worden gekookt en komen in weckflessen. De kelder staat er vol van. Ik heb heel wat schouderklopjes gekregen omdat ik zo'n zuinige stookster ben. Ik kan precies uitvogelen met hoe weinig turven de kachel warm blijft. Verder praat ik al een aardig mondje Gronings en zeg ik tegen iedereen: Moi. Net als Jenny , die hier ook is om aan te sterken en uit Gouda komt. Verdorie, ik moet weer huilen. Van vreugde of verdriet, ik weet het niet.

 

Met de knijpkat op pad

Zo erg als het in de grote steden in het westen was, is het in Veendam en Wildervank niet geweest. Eten en brandstof waren dichtbij. Veendammers en Wildervankers reisden met pramen en wipkarren naar de turfvelden in Drenthe om een voorraadje brandstof in te slaan. Op de duur mocht dat niet meer en werd het bruine goud in het duister van de nacht naar huis gebracht. Met zuinig stoken en veel bij elkaar op visite gaan raakte het turfhok minder gauw leeg. Echte honger werd er niet geleden. Bij heel veel mensen knorde een varken 'op het hok'. In november kwamen de slagers handen tekort om die thuis te slachten. Bijna iedereen had wel een tuintje. In plaats van bloemen groeiden daar nu bonen, aardappelen, sla en wortels en … tabaksplanten voor de eigenbouw, waar de verwoede rokers niet zonder konden.

Wel moest je voor de Duitsers steeds meer oppassen. En nog het meest voor de landwachters. Dat waren NSB’ers die de bezetters meehielpen om Nederlanders erbij te lappen. Ze loerden door de ramen, stapten zomaar bij iemand binnen en zwierven rond boerderijen om te kijken of ze er ook vreemd volk zagen. Ze droegen een uniform met een pet en hadden een jachtgeweer over de schouder. Jan Hagel, zeiden de mensen. Maar als ze dat hoorden werden ze des duivels en kon je zomaar opgepakt worden. Als ze onderduikers vonden waren die er gloeiend bij. Vaak gingen die naar het hoofdkwartier van de Duitsers, het Scholtenhuis, aan de Grote Markt in Groningen. Daar werden ze verhoord en vaak gemarteld.

Alles was erger geworden na de stakingen van april/mei 1943. In het oosten van Nederland werd het werk neergelegd. Iedereen was woedend omdat de soldaten die in 1940 krijgsgevangen gemaakt waren, zich weer moesten melden om in Duitsland dwangarbeid te verrichten. Er waren waaghalzen die de twijfelaars overhaalden om te stoppen met werken. Een durfal uit Wildervank: Alle werkvolk was van het land gehaald, zelfs NSB’ers. Zaken waren gewaarschuwd terstond te sluiten. Een trein werd zelfs opgehouden en een wagon over een omgezette wissel op andere rails gezet. Een paard, dat een schip door het diep trok, werd uitgespannen. Men liet het grazen in een weiland van een NSB’er. Wij liepen richting Bareveld om Duitsgezinden achter hun bureau of tekentafel weg te halen. Het ging er niet altijd even vriendelijk aan toe. Soms werd een deur ingetrapt en rinkelden er ruiten. Doodsbenauwd kwam de werkende bakker, kleermaker of meubelmaker dan naar buiten. Op mijn vraag of hij wilde dat de soldaten terug moesten in krijgsgevangenschap, bibberde hij:’ Nee, netuurlek nait.’ Mijn mede-staker Pot: ‘Nou, wat dust din te waarken, zak…’

Overal bleven de typemachines in de hoezen, de paarden op stal, de hamers op hun plek. Buiten was het drukker dan ooit. In Ommelanderwijk leek het wel een volksoploop. Van alle fabrieken hoorden de radiotorenfabriek van Duintjer en Schmidt tricotage in Wildervank tot de eersten die de machines stillegden. Maar hoe moedig de stakers zich ook gedroegen, het kon niet goed gaan. De hoogste politiebaas in Nederland, Rauter, was woedend. Hij trad bikkelhard op. Stakers werden gegrepen en soms zelfs tegen de muur gezet en doodgeschoten. Politiestandrecht heette dat. Geen wonder dat veel stakers een onderduikadres zochten. Vooral op boerderijen was je uit het zicht van de loerende Duitsers en landwachters. Het was een geluk dat er al inwoners van de gemeenten Veendam en Wildervank waren die zich in het geheim tegen de Duitsers verzetten. Mensen als de Wildervanker Jan Kamminga, die wist hoe je aan bonkaarten moest komen om ze bij onderduikers te bezorgen. Bijna alles was immers op de bon. Geen wonder dat er na 1943 verschillende distributiekantoren overvallen werden. Ook voor het zoeken van onderduikadressen waren mensen van het verzet onmisbaar. Een verzetsman van het eerste uur was de Veendammer Jacob Bruggema. Hij zorgde er niet alleen voor dat de verzetskrant Trouw in het geheim verspreid werd, maar was de leider van een verzetsgroep die de bezetters, waar het maar kon, dwarszat. Ook wie niet in het geheim de Duitsers tegenwerkte kreeg het moeilijker. Vooral na 1943 kwam er gebrek aan alles. Er liep veel in het honderd.

Net als in heel Nederland zaten de moeders en oma's te breien en te verstellen om iedereen in een broek, jurk, trui of sokken zonder gaten te laten lopen. Reizen was haast niet mogelijk. De scheepsjager verscheen zowaar weer aan daipswale om met zijn paard de schepen door de kanalen te trekken. Door het tekort aan benzine reden er haast geen bussen en auto's meer. Maar bij Duintjer in Wildervank werden gasgenerators gemaakt die op een karretje aan de bus werden vastgemaakt. Ze kregen haar waarachtig ook nog in beweging. 's Nachts was het aardedonker. Lantaarns brandden niet en ramen moesten verduisterd worden. Vergaderingen werden alleen gehouden als het volle maan was. Iedereen had een knijpkat bij zich om een beetje licht uit het lampje te ‘knijpen’. Dan kwam je niet in een wijk of diep terecht. Steeds vaker hoorde je dat onderduikers gepakt werden. De angst nam toe. Maar op 6 juni 1944 landden de Engelsen en Amerikanen in Frankrijk. De geallieerden kwamen eraan!

Op 13 april 1945 waren Veendam en Wildervank bevrijd. De Polen rukten door Wildervank op en de Canadezen door Ommelanderwijk en de Zuidwending. In Veendam ontmoetten ze elkaar. Er werd gefeest, gedanst, gegeten en gedronken. Minder vrolijk ging het toe bij het ophalen van de aanhangers van de Duitse bezetters. Zij werden voorlopig in haastig ingerichte kampen opgesloten, zoals in de strokartonfabriek De Vrijheid.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 40 TE GAAN:
Na de oorlog, 1967